Algemeen Nederlands
Vijftig jaar geleden sprak bijna niemand wijzelf ook niet over t Pajottenland. Het reclameblad van drukkerij De Knijf in Gooik heette 't Pajottenland. Maar daarbuiten werd die naam zo goed als nooit gebruikt.Vandaag is dat anders. Horeca, immobiliënmakelaars, slagers en anderen leuren met Pajot en Pajottenland. Nog een korte tijd en de naam is tot op de draad versleten.
Mensen van Limburg tot West-Vlaanderen weten vandaag moeiteloos het Pajottenland te vinden. Hoe dat komt? Wel, steeds meer bezoekers uit alle windstreken strijken hier neer omdat de media hun vertellen hoe mooi het hier, in Gooik en omstreken, wel is. Wijzelf noemen Gooik zonder schroom de parel van t Pajottenland. Dat is geen klein beetje gebluft, want er zijn hier in de streek nog veel andere mooie plekjes.
Al heeft het Pajottenland toch wel iets aparts. Om te beginnen heeft de tijd bij ons lang stilgestaan. We leven hier onder de rook van Brussel en toch waren er geen fabrieken en geen autowegen, geen kanalen en bijna geen treinen Een geluk dat de politiek onze streek vergeten was. 't Was hier t land van Breughel, boeren, bergen en bier. De mensen leefden hier lang zoals hun voorouders: ze hielden vast aan hun gewoontes.
Met de naam van onze streek is er iets aan de hand: niemand die precies weet wat de naam Pajottenland betekent. Er zijn er die zeggen: 't is eenvoudig. Pajot komt van paillotte. Dat is een lemen huisje met strooien dak, zoals het Van Reepinghenhuisje in Goteringen en zoals er hier vroeger veel stonden.
Neen, zeggen anderen, t komt van het Franse payer. Een pajot is iemand die zich verhuurt in vreemde legers en ervoor betaald wordt, een huursoldaat
t Is wel waar dat er hier vroeger zon legers waren en dat zon jonge kerels, bij gebrek aan wat anders of voor het avontuur, naar n huurleger trokken. Maar zon mannen vond je elders ook.
Onlangs vertelde me iemand die niet om een grap verlegen zit, dat een pajot hetzelfde is als een pei, een patj. Dat zijn onze dialectwoorden voor een kerel, een vent. Een andere uitleg is dat pajot komt van pagnot, een oud Frans woord voor een plat soldatenbrood. Dat woord werd ook als scheldnaam aan huurlingen gegeven. En nog een andere verklaring is veel eenvoudiger. Pajot zou komen van het Franse oud-Franse payot. Dat betekent lomp, boers. En zo noemden Brusselaars de buitenmensen. Misschien is dit het dichtst bij de waarheid.
Waarschijnlijk zullen we de juiste betekenis nooit te weten komen. Waar we zeker van zijn, is dat een jong advocaat uit Lennik zon 150 jaar geleden de eerste was die de naam Pajottenland gebruikte. En hij vertelde erbij dat een pajot hetzelfde was als een patriot: iemand die vecht voor zijn land en zijn volk. Zonder die advocaat (*) heette het hier nu misschien Populierenland of Patattenland of zoiets.
Ook het volk dat hier woont, de Pajotten, is speciaal. Dat zeggen toch buitenstanders. Wij zouden keikoppen zijn, zo koppig als de grond die onze voorouders bewerkten. Wat gesloten, wat zwaar op de hand, met het hoofd in de wolken en de voeten in de klei. Mannen die hard kunnen werken, veel denken en weinig zeggen, maar die even hard plezier kunnen maken.
En niet enkel van manieren zouden we apart zijn: ook van uiterlijk. Een man, die t kan weten, beweerde dat je Pajotten ook herkent aan hun opvallend rond hoofd. Wij zouden namelijk afstammelingen zijn van de Saksen, een volksstam in Duitsland. Die Saksen daar in Duitsland hebben vandaag nog datzelfde typisch ronde hoofd. Karel de Grote zou zon 1200 jaar geleden een groot aantal Saksen gedwongen hebben om naar hier te verhuizen om de grond hier te bewerken. Of dat waar is, weet ik niet. Maar t is gekend dat heersers soms volksverhuizingen oplegden als straf of om een streek te ontginnen.
Onze streek is de laatste dertig jaar fel veranderd. De heuvels, de velden, de weiden en de populieren zijn gebleven. Maar de typische meidoornhagen en hoogstamboomgaarden zijn verdwenen. Langgevel- en vierkanthoeven vervangen door fermetjes en maneges. Het is geen echte boerenstreek meer. Meer en meer mensen komen van elders en kopen hier voor veel geld huizen en grond. Ze willen hier graag wonen, rustig en vlakbij Brussel. Niet dat ze niet welkom zijn, maar ze komen stilaan met te velen en ze leven niet echt mee in t dorp. Onze jonge mensen kunnen de gekke prijzen niet betalen en trekken hier weg. Geen goede zaak.
Je kan die veranderingen jammer vinden. Ja, maar de tijden zijn veranderd, zeggen ze dan. Maar wat minder te koop lopen met 't Pajottenland zou misschien al helpen.
Mensen van Limburg tot West-Vlaanderen weten vandaag moeiteloos het Pajottenland te vinden. Hoe dat komt? Wel, steeds meer bezoekers uit alle windstreken strijken hier neer omdat de media hun vertellen hoe mooi het hier, in Gooik en omstreken, wel is. Wijzelf noemen Gooik zonder schroom de parel van t Pajottenland. Dat is geen klein beetje gebluft, want er zijn hier in de streek nog veel andere mooie plekjes.
Al heeft het Pajottenland toch wel iets aparts. Om te beginnen heeft de tijd bij ons lang stilgestaan. We leven hier onder de rook van Brussel en toch waren er geen fabrieken en geen autowegen, geen kanalen en bijna geen treinen Een geluk dat de politiek onze streek vergeten was. 't Was hier t land van Breughel, boeren, bergen en bier. De mensen leefden hier lang zoals hun voorouders: ze hielden vast aan hun gewoontes.
Met de naam van onze streek is er iets aan de hand: niemand die precies weet wat de naam Pajottenland betekent. Er zijn er die zeggen: 't is eenvoudig. Pajot komt van paillotte. Dat is een lemen huisje met strooien dak, zoals het Van Reepinghenhuisje in Goteringen en zoals er hier vroeger veel stonden.
Neen, zeggen anderen, t komt van het Franse payer. Een pajot is iemand die zich verhuurt in vreemde legers en ervoor betaald wordt, een huursoldaat
t Is wel waar dat er hier vroeger zon legers waren en dat zon jonge kerels, bij gebrek aan wat anders of voor het avontuur, naar n huurleger trokken. Maar zon mannen vond je elders ook.
Onlangs vertelde me iemand die niet om een grap verlegen zit, dat een pajot hetzelfde is als een pei, een patj. Dat zijn onze dialectwoorden voor een kerel, een vent. Een andere uitleg is dat pajot komt van pagnot, een oud Frans woord voor een plat soldatenbrood. Dat woord werd ook als scheldnaam aan huurlingen gegeven. En nog een andere verklaring is veel eenvoudiger. Pajot zou komen van het Franse oud-Franse payot. Dat betekent lomp, boers. En zo noemden Brusselaars de buitenmensen. Misschien is dit het dichtst bij de waarheid.
Waarschijnlijk zullen we de juiste betekenis nooit te weten komen. Waar we zeker van zijn, is dat een jong advocaat uit Lennik zon 150 jaar geleden de eerste was die de naam Pajottenland gebruikte. En hij vertelde erbij dat een pajot hetzelfde was als een patriot: iemand die vecht voor zijn land en zijn volk. Zonder die advocaat (*) heette het hier nu misschien Populierenland of Patattenland of zoiets.
Ook het volk dat hier woont, de Pajotten, is speciaal. Dat zeggen toch buitenstanders. Wij zouden keikoppen zijn, zo koppig als de grond die onze voorouders bewerkten. Wat gesloten, wat zwaar op de hand, met het hoofd in de wolken en de voeten in de klei. Mannen die hard kunnen werken, veel denken en weinig zeggen, maar die even hard plezier kunnen maken.
En niet enkel van manieren zouden we apart zijn: ook van uiterlijk. Een man, die t kan weten, beweerde dat je Pajotten ook herkent aan hun opvallend rond hoofd. Wij zouden namelijk afstammelingen zijn van de Saksen, een volksstam in Duitsland. Die Saksen daar in Duitsland hebben vandaag nog datzelfde typisch ronde hoofd. Karel de Grote zou zon 1200 jaar geleden een groot aantal Saksen gedwongen hebben om naar hier te verhuizen om de grond hier te bewerken. Of dat waar is, weet ik niet. Maar t is gekend dat heersers soms volksverhuizingen oplegden als straf of om een streek te ontginnen.
Onze streek is de laatste dertig jaar fel veranderd. De heuvels, de velden, de weiden en de populieren zijn gebleven. Maar de typische meidoornhagen en hoogstamboomgaarden zijn verdwenen. Langgevel- en vierkanthoeven vervangen door fermetjes en maneges. Het is geen echte boerenstreek meer. Meer en meer mensen komen van elders en kopen hier voor veel geld huizen en grond. Ze willen hier graag wonen, rustig en vlakbij Brussel. Niet dat ze niet welkom zijn, maar ze komen stilaan met te velen en ze leven niet echt mee in t dorp. Onze jonge mensen kunnen de gekke prijzen niet betalen en trekken hier weg. Geen goede zaak.
Je kan die veranderingen jammer vinden. Ja, maar de tijden zijn veranderd, zeggen ze dan. Maar wat minder te koop lopen met 't Pajottenland zou misschien al helpen.
Guuëks
Fuufteg joeër geleinsprak bekânst gieë man wèèle zelf uuk niê ouver t Pajotteland. De réklamgazét van druukerâ De Knijf ietjn t Pajotteland. Moeë voesj wier dânn nôm niê gebeizegd.
Vandôg és dat anders. De kommérse luirt mei Pajot én Pajotteland. Oê létter voesj és dânn nôm versleitn tot op n droeëd.
Ménsjke van Liembuurg tot Wést-Vlonjern weitn naa t Pajotteland liegen. Oê dat da komt? Awél, mieër én mieër volk va wèèd én brieëd bezuukt ons streik oemda radiêjou, téleviêze én gazétn niê opaagen van te vertéln oê skuuën dan t iê wél és, suurtoê ien Guuëk. Wèèle zelf nuûme Guuëk oemgezjeneid de pèèrel van t Pajotteland. Doeë és wél ewa stoef bâ, want op n ander zén der uuk skuuën plosjkes.
Moeër allei, ons Pajotteland èè toch wél iêt apoeët. Oem te begienn èèt den tèèd baj ons lank stiele gestoeën. We wuuënn iê zuuë ket bâ Brussel én toch woeërn iê gieën fabrieken én gieën otoustrâdes, gieën voeëtn én bekânst gieën trèènnOemda me gieën poletiêkers â-en dat devui gezergd émmen. Nog n sjânst Was iê t land van Breughel, boêrn, bérgen én biê. De ménsjke lèèvn iê lank gelék uile vuiraa-ers: z iêln oeën uile gewoenjtjes.
Mei de nôm van ons streik és ter iêt oeën d and: niêmand da mé zeikerèèd ka zéggen va woeë dat den nôm Pajotteland voesjkomt. Doeë zén der da zéggen: t és siempel, Pajot komt van t Frâns paillotte. Dat és n èùzeke mei klieëme muûrn én e struuën dak gelék as t èùzeke Van Reepinghen ien Gouteriengen.
Niê woeë, zéggen ander, t komt van t Frâns payer. Ne pajot és ne sjaldoeët dat em veruût ien vremde lèègers én doeëvui betoljdj wét, nen uûrsjaldoeët.
Es naa wél woeë dat er iê vruûger zékken lèègers woeërn én zékken joenge kèèrels gien da bâ gebrék oeën iêt anders of oem tèùs wég te zèèn noeë t lèèger goenken. Moeë zuuë n mann vonte op n ander uuk.
Ne farsèùr vertéljn oemlangs vui de serjuize woeërèèd da ne pajot ne pei és, ne patj. En ne pei, e peiken of ne patj, dat és baj ons én uuk ien Brussel den nôm vui ne kèèrel, ne vént. Nen andern èùtlég és da « pajot » komt van « pagnot », n aad Frâns woud vui e plat sjaldoeëtenbruuëd. Da woud wier uuk as verwèèt oeën uûrsjaldoeëtn gegouven. En nog n ander verklèèrienk és veil siempelder. Pajot zou kommen van et aad Frâns payot. Da wieljn zéggen loemp, boers. En zuuë nuumn Bruuselèèrs de ménsjken van den bèùtn. En iek paas dat da ket bâ de woeërèèd és.
Reskeirlék goeëmen de zjuusn èùtlég nuuët niê weitn. Wa da zeiker és, dat és da ne joengen avekoeët va Lennik zuuë n 150 joeër gelein den ieëste was dat dânn nôm gebrekt èèt. En aj zâ der bâ da ne Pajot t zelde és as ne patriêjot: ieënn da vécht vui ze land én ze volk. Zonder dânn avekoeët â et iê naa meskiên Poepeliêreland of Patatteland of k wei niê oê gieëtn.
t Volk dat iê woenjtj, de Pajotn, és uuk apoeët. Da zéggen bèùtestonjers toch. Wèèle zou-en éttekoppe zèèn, azuuë koppeg as de grond woeë dat ons vuiraa-ers op wérktn. n Bétje gesloutn, ewa zwoeër op d and, mei de kop ien de wolken én de voêtn ien de klieëm. Mann da nèèg kuune wérken, veil pâzn én wèèneg zèggen. Moeë as t erop oeënkomt kuune ze uiln nèèg amezeirn.
En niê allieën va maniêrn zèèmen speisiê-oeël, moeë uuk van èùterlék. Ne serjuize ménsj, ne sluume kop da veil geleizn én gestuudeid èèt, vertéljn mâ da ge Pajotn uuk koenjtj érkuunn oeën uile ronne kop. Wèèle zou-en de nôkommelienge zèèn van de Saksn, ne volksstam ien Dosjland. En dei Saksn émmen doeë vandôg uuk nog dezelden ballekeskop. Karel de Grote zou zuuë n 1200 joeër gelein e gruuët kuure Saksn va giene noeë iê doeng verèùzn émmen oem iê de grond te bewérken. Es t woeë of és t niê woeë? Iek weit et niê. Moeë t és bekoest da kuiniengen én kèèzers da vruûger wél dei-en, zuuë volk doeng verèùzn as straf of oem n streik te ontgienn.
Ons streik és de léste détteg joeër nèèg veranderd. De bérgen, de véljn, de wâ-en én de kanadas zén gebleiven. Moeë de duuërelèèrn ôgen, de bougoeëtn mei uuëgstamfrèùtbuuëmen én veil pachteuven zén weg. Vervangen dui férmétn én manézjes. Ons streik és gieën échte boêrestreik nemieë. Mieër én mieër ménsjken komme van iêvest anders iê vui veil géljdj èùzn én grond kuuëpen. Ze wieln iê wuuënn, gerest én ket bâ Brussel. Niêt da ze niê wélkom zèèn. Moeë ze komme stielekesoeën mei te veil én ze doên niê mei mei t derp. Ons joenge ménsjken kuunn dei zotte prèèzn niê betoeëln én moêtn iê verèùzn. Gieën goej zôk.
Ge koentj al de veranderiengen spèèteg vénjn. Joeme, de taaje zén veranderd, zégge ze dèèn. Moeë n bétje ménjer te kuuëp luuëpen mei t Pajotteland zou meskiên niê slécht zèèn.
Vandôg és dat anders. De kommérse luirt mei Pajot én Pajotteland. Oê létter voesj és dânn nôm versleitn tot op n droeëd.
Ménsjke van Liembuurg tot Wést-Vlonjern weitn naa t Pajotteland liegen. Oê dat da komt? Awél, mieër én mieër volk va wèèd én brieëd bezuukt ons streik oemda radiêjou, téleviêze én gazétn niê opaagen van te vertéln oê skuuën dan t iê wél és, suurtoê ien Guuëk. Wèèle zelf nuûme Guuëk oemgezjeneid de pèèrel van t Pajotteland. Doeë és wél ewa stoef bâ, want op n ander zén der uuk skuuën plosjkes.
Moeër allei, ons Pajotteland èè toch wél iêt apoeët. Oem te begienn èèt den tèèd baj ons lank stiele gestoeën. We wuuënn iê zuuë ket bâ Brussel én toch woeërn iê gieën fabrieken én gieën otoustrâdes, gieën voeëtn én bekânst gieën trèènnOemda me gieën poletiêkers â-en dat devui gezergd émmen. Nog n sjânst Was iê t land van Breughel, boêrn, bérgen én biê. De ménsjke lèèvn iê lank gelék uile vuiraa-ers: z iêln oeën uile gewoenjtjes.
Mei de nôm van ons streik és ter iêt oeën d and: niêmand da mé zeikerèèd ka zéggen va woeë dat den nôm Pajotteland voesjkomt. Doeë zén der da zéggen: t és siempel, Pajot komt van t Frâns paillotte. Dat és n èùzeke mei klieëme muûrn én e struuën dak gelék as t èùzeke Van Reepinghen ien Gouteriengen.
Niê woeë, zéggen ander, t komt van t Frâns payer. Ne pajot és ne sjaldoeët dat em veruût ien vremde lèègers én doeëvui betoljdj wét, nen uûrsjaldoeët.
Es naa wél woeë dat er iê vruûger zékken lèègers woeërn én zékken joenge kèèrels gien da bâ gebrék oeën iêt anders of oem tèùs wég te zèèn noeë t lèèger goenken. Moeë zuuë n mann vonte op n ander uuk.
Ne farsèùr vertéljn oemlangs vui de serjuize woeërèèd da ne pajot ne pei és, ne patj. En ne pei, e peiken of ne patj, dat és baj ons én uuk ien Brussel den nôm vui ne kèèrel, ne vént. Nen andern èùtlég és da « pajot » komt van « pagnot », n aad Frâns woud vui e plat sjaldoeëtenbruuëd. Da woud wier uuk as verwèèt oeën uûrsjaldoeëtn gegouven. En nog n ander verklèèrienk és veil siempelder. Pajot zou kommen van et aad Frâns payot. Da wieljn zéggen loemp, boers. En zuuë nuumn Bruuselèèrs de ménsjken van den bèùtn. En iek paas dat da ket bâ de woeërèèd és.
Reskeirlék goeëmen de zjuusn èùtlég nuuët niê weitn. Wa da zeiker és, dat és da ne joengen avekoeët va Lennik zuuë n 150 joeër gelein den ieëste was dat dânn nôm gebrekt èèt. En aj zâ der bâ da ne Pajot t zelde és as ne patriêjot: ieënn da vécht vui ze land én ze volk. Zonder dânn avekoeët â et iê naa meskiên Poepeliêreland of Patatteland of k wei niê oê gieëtn.
t Volk dat iê woenjtj, de Pajotn, és uuk apoeët. Da zéggen bèùtestonjers toch. Wèèle zou-en éttekoppe zèèn, azuuë koppeg as de grond woeë dat ons vuiraa-ers op wérktn. n Bétje gesloutn, ewa zwoeër op d and, mei de kop ien de wolken én de voêtn ien de klieëm. Mann da nèèg kuune wérken, veil pâzn én wèèneg zèggen. Moeë as t erop oeënkomt kuune ze uiln nèèg amezeirn.
En niê allieën va maniêrn zèèmen speisiê-oeël, moeë uuk van èùterlék. Ne serjuize ménsj, ne sluume kop da veil geleizn én gestuudeid èèt, vertéljn mâ da ge Pajotn uuk koenjtj érkuunn oeën uile ronne kop. Wèèle zou-en de nôkommelienge zèèn van de Saksn, ne volksstam ien Dosjland. En dei Saksn émmen doeë vandôg uuk nog dezelden ballekeskop. Karel de Grote zou zuuë n 1200 joeër gelein e gruuët kuure Saksn va giene noeë iê doeng verèùzn émmen oem iê de grond te bewérken. Es t woeë of és t niê woeë? Iek weit et niê. Moeë t és bekoest da kuiniengen én kèèzers da vruûger wél dei-en, zuuë volk doeng verèùzn as straf of oem n streik te ontgienn.
Ons streik és de léste détteg joeër nèèg veranderd. De bérgen, de véljn, de wâ-en én de kanadas zén gebleiven. Moeë de duuërelèèrn ôgen, de bougoeëtn mei uuëgstamfrèùtbuuëmen én veil pachteuven zén weg. Vervangen dui férmétn én manézjes. Ons streik és gieën échte boêrestreik nemieë. Mieër én mieër ménsjken komme van iêvest anders iê vui veil géljdj èùzn én grond kuuëpen. Ze wieln iê wuuënn, gerest én ket bâ Brussel. Niêt da ze niê wélkom zèèn. Moeë ze komme stielekesoeën mei te veil én ze doên niê mei mei t derp. Ons joenge ménsjken kuunn dei zotte prèèzn niê betoeëln én moêtn iê verèùzn. Gieën goej zôk.
Ge koentj al de veranderiengen spèèteg vénjn. Joeme, de taaje zén veranderd, zégge ze dèèn. Moeë n bétje ménjer te kuuëp luuëpen mei t Pajotteland zou meskiên niê slécht zèèn.