Algemeen Nederlands
Twintigste-eeuwse heksen
Het heksengeloof is één der zwartste bladzijden in de geschiedenis van onze cultuur, en vooral ook in die van het christendom. Over geen verschijning in het volksgeloof is zoveel geschreven als over de heksen. Sprekend over heksen willen we, naar het voorbeeld van F. Roeck, een onderscheid maken tussen de sageheks, de heks waarover het volk vertelt en de demonologische heks, waarvan het beeld in de middeleeuwen tot stand kwam, het product van gezagsdragers en heksenjagers.
"De heks die in onze volksverhalen optreedt is NIET dezelfde als 't vrouwtje dat in het pandemonium van het heksenproces centraal staat. Meer nog, de opbouwelementen van de moderne heksensagen wortelen in een ver verwijderd verleden, daar waar de belangrijkste beschuldigingen aan het adres van de zeventiende-eeuwse heks in de moderne sage ontbreken."
Opvallend is dat motieven die wezenlijk deel uitmaakten van het heksenbeeld tijdens de heksenvervolgingen, zoals het pact met de duivel, het stigma, de anti-kerk, enz. bijna niet weer te vinden zijn in de vertelschat van de hedendaagse volksmens. Dit komt omdat het stereotiepe beeld van de heks in de 16de eeuw werd ontworpen door de intellectuele elite van die tijd, geleerden, theologen en demonologen en hun concept heeft volksverhalen niet beïnvloed. Die motieven bleven volksvreemd materiaal. Vandaar dat we kunnen stellen dat het beeld van de sageheks niet beantwoordt aan dat van de demonologische heks. Of dit dan teruggaat op een periode van ver voor het woeden van de heksenwaan is een moeilijke vraag, die uitgebreid kritisch onderzoek vereist.
Verschillende mensen binnen ons gebied hadden de naam een 'tuuveres' (het woord heks is in ons gebied minder gebruikelijk) te zijn. Dit verschijnsel is in Groot-Gooik en Groot-Lennik nu gelukkig volledig verdwenen, maar in de eerste helft van deze eeuw (tot zelfs in de jaren '60) was dit een veel voorkomend geval. De meeste sagen beklemtonen de negatieve kenmerken van de tovenares. Toch belichten enkele informanten de positieve, menselijke kanten van deze marginale individuen. Op die manier verkrijgen we een genuanceerd beeld.
De reden waarom de vrouw geviseerd werd, is grotendeels terug te brengen op het antifeminisme dat sinds de oertijd in onze cultuur gebakken was. Vanhemelryck schrijft: “Volgens het sterke geslacht werd de vrouw sedert het begin van de tijden aangezien als een fascinerend maar tegelijk gevaarlijk, venijnig en zelfs bedrieglijk wezen, symbool van het heerlijke kwaad en het verderfelijke genot, ervan beschuldigd zonde, onheil en dood over de wereld te hebben gebracht.”'
Hoe kwam men er nu toe om bepaalde mensen te beschuldigen ? Waren die beschuldigingen louter toeval of zat er een lijn in ? Ook nog in de 20ste eeuw was er niet zoveel nodig om iemand als heks te bestempelen. Sommige zegspersonen vertellen dat een oude vrouw nogal gemakkelijk de naam kreeg omwille van haar uiterlijk.
Dat blijkt ook uit de getuigenis van S. De Weerdt: "Ziet ge, hier dus in de streek, heksen, of mensen die zogezegd doorgingen voor heks. Waarom gingen die door voor heks? Omdat die over het algemeen raar en vuil gekleed gingen. Ge moet u maar de toverheks voorstellen van Hansje en Grietje. Die mensen die hadden lange, zwarte kleren aan. Die bepaalde vrouw waar dat ik nu in mijn gedacht mee zit, die kwam naar de kerk, die had haar kleed, haar mantel daarover en dan daar nog een lange, zwarte voorschot over en zo kwam die naar de kerk. Die hadden altijd zwarte kousen aan, die waren slordig. Meestal hadden die lange haren. In die tijd staken ze hun haar op, maar bij hun hing dat haar sluik en slordig."
“Wiske Pret”
Meestal gold als heks dus een oud en slonzig vrouwtje dat het predikaat 'heks' verdiende omwille van haar voorkomen, haar zonderling gedrag, haar sociale status, een toevallige gebeurtenis of een mengeling van voorgaande factoren. De beschuldigingen werden bijna door iedereen geloofd, en zo geraakten deze mensen geïsoleerd in de parochie. Iedereen meed hen en men zou van zulke mensen nooit iets aangenomen hebben. Men verwittigde de kinderen dat ze van die heksen niets mochten aanvaarden. Op die manier geraakten deze mensen volledig geïsoleerd. Ze leden daar meestal erg onder, zelfs zo erg dat de pastoor op de preekstoel zich ermee begon te moeien.
'Lewis van Breddekes' of 'Wis van Bredden' was een klein grijs vrouwtje. Ik zag ze altijd in 't zwart gekleed, zwarte 'olleblokskes' (klompen) en met een zwarte 'snurrek' (een snuitdoek = een grote halsdoek voor vrouwen, ook als halsdoek gebruikt) op. Ze was nooit getrouwd en woonde na de dood van haar ouders alleen in een laag boerderijtje aan de Terlostraat. Ze had een paar koeien, wat kippen en een beetje grond. Daarvan leefde ze. Lewis had de zonderlinge gewoonte om 's avonds - zelfs als 't wat kouder werd - op de drempel aan haar voordeur te zitten. Als je dan daar voorbijkwam, sprak ze je telkens aan en probeerde het gesprek zo lang mogelijk te rekken. Je voelde dat ze eenzaam was, dat ze nood had aan een gesprek. Veel mensen vonden haar wat zonderling, maar ze heeft nooit iemand wat misdaan.
Wat ik nu ga vertellen, gebeurde in de zomer van 1955 of 1956. Wis trok elke morgen met haar twee koeien door de losweg naar de wei. Op haar zwarte klompen en met de zwarte 'tipsjal' op. Haar wei lag op een tweehonderd meter achter haar huis. Daar vlakbij stond een huis waar ze toen nog wel tien, twaalf kinderen hadden. En zoals het nu nog gebeurt, was er in dat gezin al eens een kind ziek. Of een van de schapen lag dood in de wei of de kippen wilden niet leggen ... En omdat ze Lewis daar alle dagen zagen voorbijkomen, omdat ze er wat zonderling uitzag, kreeg zij de schuld voor al hun tegenslagen. Zij had de kwade hand. Ze was een toverheks.
Die mensen, de vader met enkele van zijn grote zonen, misschien was er een overeenkomst ook, hebben dan op een avond dat mens in haar huis afgeranseld. Het gebeurde op een vrijdagavond. 's Zondags preekte de pastoor (D'hoe) over bijgeloof en superstitie ... Ongelooflijk hoe er in Gooik veertig jaar geleden nog mensen in toverij geloofden. Hoe minder geloof, hoe meer bijgeloof ? Ze was waarschijnlijk zo benauwd en zo vol schrik dat ze geen gendarmen of zo geroepen heeft. Dat is daarbij gebleven. Het is toch ongelooflijk dat er toen nog mensen leefden, die zolang na de Middeleeuwen nog geloofden in heksen. (F. Peetermans, Gooik)
De meeste van onze sagen handelen over de macht van de heksen of 'de kwade hand'. Sommige verhalen zijn gewoon een omschrijving van het verschijnsel 'kwade hand', omdat wij aan heel wat informanten de vraag stelden wat dit nu precies was. We vonden ook enkele sagen met concrete voorbeelden over de kwade hand. De volksmens heeft het blijkbaar nodig geacht het kwade te verpersoonlijken in een mens van vlees en bloed. In zijn historische context is het fenomeen niet zo moeilijk te begrijpen. Men leefde in armoedige omstandigheden en moest zwoegen om een stuiver te verdienen. Gebrek aan hygiëne en medische hulp maakten dat epidemieën bij dieren zich snel konden verspreiden, wat vaak tot de afslachting van de hele veestapel kon leiden. De kindersterfte lag nog hoog en de algemene ontwikkeling van de mens was eerder gering. In zo een samenleving, die in vergelijking met de onze primitief mag genoemd worden, werd een zondebok gezocht voor de tegenslagen die de mens overkwamen.
De kwade hand
De angst voor de kwade hand moet er diep ingezeten hebben, vandaar ook dat kinderen op tijd en stond voorgelicht werden hoe ze zich tegenover het onbekende en alomtegenwoordige gevaar dienden te gedragen. Het is nog niet lang geleden dat ouders hun kinderen verboden iets van vreemden aan te nemen. Dit is nog een uitloper van het geloof dat heksen de kwade hand over de kinderen legden, wanneer zij hun iets gegeven hadden. De macht van de tovenares reikt zelfs zover dat ze een ongeboren kind kan betoveren, door het wiegje aan te raken. Het betoverde kind huilt dan de hele tijd.
“En dan heb ik nog eens iets voorgehad. Ik trouwde en een jaar daarna kochten we ons een kind. En in die tijd moest ik naar Gooik komen van waar ik woonde, maar dat was allemaal te voet dat ge dat moest doen. En omdat ik nog jong was, ik was op mijn twintig jaar getrouwd - dat is nog jong hé - moest ik gaan een wieg kopen, en ik durfde dat dienen dag precies niet halen. Ik had daarvan precies 'affront' (= beschamend, van het Franse "affront" = schande), een wieg kopen. En dat was in de tijd - ge hebt dat misschien nooit gezien - en ik ging daarmee naar huis en daar beneden op de 'plosj' (= plaats) voor naar de Lindenstraat te gaan als ik die tegenkwam. Daar kwam die aan mijn wiegje, die hing op mijn kop hé, die trok aan mijn wiegje. "Hebt ge u een kind gekocht, meneer ?", zegt ze tegen mij. Ik zeg: "Ja madame". Maar dat was azo een klein vrouwtje. Ik 'pèèsde' (= dacht) daartegen nog iets te zeggen, maar ik had de 'okkozje'(= gelegenheid) niet.
Ik kom met dat wiegje thuis en ik zet dat daar en dat kind daarin gelegd en van de hele nacht heeft dat kind niet kunnen slapen en 'schrieven' (= huilen) en 'schrieven'. En als mijn schoonmoeder daarbij is geweest: "Wat scheelt er aan jullie kind ?" En in die tijd, ja: "Is er u niemand gepasseerd met die wieg ? Hebt ge aan die wieg, als ge daarmee thuis kwam, hebt ge die bestrooid met wijwater ?" Ik zeg: "Ja, ik 'pèès' toch." Maar ik had dat niet gedaan, maar ik had toch wel gezegd dat ik dat gedaan had, maar dat was niet waar. Nu,'s anderendaags in de dag 'schriefde' dat kind, maar gelijk als het 's nachts moest slapen gaan, en we gingen ook slapen, boenk en het begon te 'schrieven' tot 's morgens toe. En 'schrieven' voor te hebben hé, van een hele nacht niet kunnen slapen.
En zo 'enigste' (enkele) dagen daarna was dat de straat op: "Maurice zijn kind". En de mensen hadden dat horen zeggen en acht dagen daarna dat hij zo lang 'geschriefd' had, komt daar een vrouw toe. En ze zegt tegen ons: "Ik heb gehoord dat ge iets voor hebt met jullie kind." "Ja, hij 'schrieft' 's nachts altijd." "En van waar ben je met die wieg gekomen ?" Ik zeg: "Van de plaats van Gooik, bij de drukker (Theofiel O) ben ik die gaan kopen." "Is er u onderweg niemand gepasseerd ?" Ik zeg: "Ja, dat was een vrouwtje en die heeft aan die wieg getrokken en die vroeg of ik mij een kind gekocht had" en ik zei: "Maar ik ken die niet. En die is voortgegaan en die wou tegen mij niet meer 'klappen' en die ging met een stap voort. En die heeft aan die wieg een beetje gewerkt en daar lag een bedzakje in - 't was in dien tijd niet gelijk als nu -, getrokken en gedaan en azo verschoven en ons kind 'schriefde' niet meer. En 't was gedaan.” (M. Neukermans, +, Gooik)
Spelden!
We vonden ook nog andere manieren waarop de betovering kon geschieden. Een eerste methode is het verbergen van spelden. We tekenden een sage op waarbij de heks de spelden in het zitkussen van het slachtoffer had verborgen. De dochter verbrandt daarop het kussen in de oven en daarna ziet men de heks met een verbrand aangezicht:
“En dan heb ik van mijn moeder nog horen zeggen. Of dat dat vroeger bestond van die kwade hand, daarvan hoort ge nu toch niet meer? En dat was een oud mens en die was niet goed. En die zat in haar zetelstoel. Dan had de gebuurvrouw haar een kussen gebracht voor onder haar te zetten. En zegt ze tegen haar dochter: “Oeioeioei! Dat kussen steekt vol spelden!” En dan is haar dochter daarmee naar de oven gegaan waar ze hun brood inbakten en dan is die, die dat kussen gebracht had, met een heel verbrand gezicht te voorschijn gekomen. Ze zeiden dat dat veel kwam met oude boeken op de ‘met’ in Brussel te kopen. Ja, ik weet niet zè.” (M. Picqué, Beert)
Het motief van herkenning na verwonding treffen we ook verder nog aan bij de metamorfose van heksendieren.Van spelden wordt trouwens al eeuwenlang aangenomen dat zij een geheimzinnige kracht bezitten. Reeds in de zeventiende eeuw was het dragen van spelden, die aan een heks toebehoorden, een tovermiddel. Ook bij heksenprocessen waren spelden verdachte voorwerpen, omdat ze dienden om pijn te verwekken door een wassen beeldje op een bepaalde plaats te prikken. Eén maal hoorden we spreken over envoûtement of het op magische wijze sarren van een persoon door met spelden in een naar zijn figuur geboetseerd beeldje te prikken.
“ … Dat was in Brussel, dat zal in een van die louche (= verdachte) cafeekes geweest zijn hé. … Daar stonden kaarsen te branden en elk van die kaarsen, dat was voor een bepaalde persoon. Bijvoorbeeld ik heb een pik op u. … Ze staken daar een nageltje in, ze staken dat kaarsje aan en als dat kaarsje uitgedoofd was … Als die mensen naar de kelder gingen, dan zagen ze daar, dus die bierdragers, die uitvoerders, dan zagen ze daar in die kelders dat kaarsje branden. Maar ge hoort wat hij zegt hé, dat waren van die ‘louche’ cafeetjes. Ge hebt dat nu nog hé, van de zonnetempel en van ik weet niet wat. Er is niks nieuws onder de zon, maar toen beweerden zij dat dat lukte, maar nu ja.” (S. De Weerdt, Vlezenbeek)
In feite is invultatie het kwellen vanop afstand, dat berust op het principe, dat als men een deeltje doodt, ook het geheel sterft. Dit universele bijgeloof, dat al bij de Grieken en Romeinen leefde, was vooral in de Middeleeuwen in zwang toen velen wassen popjes vervaardigden die de vorst of heer moesten voorstellen en waarin ze met naalden prikten om de heerser naar de andere wereld te helpen. Soms liet men iemand doodbidden door de "Mis van de Overledenen" te doen opdragen. Volgens Giraldo: 'Deze handelswijze heeft tot doel het betoveren van een persoon door zijn beeld of iets dat hem verpersoonlijkt, in een toestand te brengen waarin men de persoon zelf wenst. Dit beeld is meestal een wassen pop, die zo getrouw mogelijk aan de te betoveren persoon moet beantwoorden en waarop de kwellingen, meestal aan de hand van een scherp voorwerp worden uitgevoerd. Langs de gepijnigde pop om, meent de invultator deze kwellingen op de te beschaden persoon te kunnen overdragen ... Doch niet altijd wordt het beoogde slachtoffer door een wassen pop voorgesteld: Velerlei stoffen komen hiervoor in aanmerking: leem, lood, krijt, deeg, modder, enz...'
Een heks kon ook macht over je krijgen door een bijzondere manier van aanraken: het kloppen op de schouder. Hierdoor zette zij haar occulte krachten over op haar slachtoffer. C. Coppens is nog steeds op haar hoede wanneer een vreemde haar plotseling aanraakt.
M. Picqué heeft horen vertellen dat heksen hun macht verkregen uit boeken. Deze boeken zouden afkomstig zijn van de Brusselse Oude Markt. Alles wat slecht was, kwam vroeger immers vanuit deze grootstad.
Een laatste kenmerk tenslotte is dat deze personen dikwijls iets komen lenen. Volgens S. De Weerdt mocht men hen echter nooit iets weigeren.
Wees dus op je hoede!
Het heksengeloof is één der zwartste bladzijden in de geschiedenis van onze cultuur, en vooral ook in die van het christendom. Over geen verschijning in het volksgeloof is zoveel geschreven als over de heksen. Sprekend over heksen willen we, naar het voorbeeld van F. Roeck, een onderscheid maken tussen de sageheks, de heks waarover het volk vertelt en de demonologische heks, waarvan het beeld in de middeleeuwen tot stand kwam, het product van gezagsdragers en heksenjagers.
"De heks die in onze volksverhalen optreedt is NIET dezelfde als 't vrouwtje dat in het pandemonium van het heksenproces centraal staat. Meer nog, de opbouwelementen van de moderne heksensagen wortelen in een ver verwijderd verleden, daar waar de belangrijkste beschuldigingen aan het adres van de zeventiende-eeuwse heks in de moderne sage ontbreken."
Opvallend is dat motieven die wezenlijk deel uitmaakten van het heksenbeeld tijdens de heksenvervolgingen, zoals het pact met de duivel, het stigma, de anti-kerk, enz. bijna niet weer te vinden zijn in de vertelschat van de hedendaagse volksmens. Dit komt omdat het stereotiepe beeld van de heks in de 16de eeuw werd ontworpen door de intellectuele elite van die tijd, geleerden, theologen en demonologen en hun concept heeft volksverhalen niet beïnvloed. Die motieven bleven volksvreemd materiaal. Vandaar dat we kunnen stellen dat het beeld van de sageheks niet beantwoordt aan dat van de demonologische heks. Of dit dan teruggaat op een periode van ver voor het woeden van de heksenwaan is een moeilijke vraag, die uitgebreid kritisch onderzoek vereist.
Verschillende mensen binnen ons gebied hadden de naam een 'tuuveres' (het woord heks is in ons gebied minder gebruikelijk) te zijn. Dit verschijnsel is in Groot-Gooik en Groot-Lennik nu gelukkig volledig verdwenen, maar in de eerste helft van deze eeuw (tot zelfs in de jaren '60) was dit een veel voorkomend geval. De meeste sagen beklemtonen de negatieve kenmerken van de tovenares. Toch belichten enkele informanten de positieve, menselijke kanten van deze marginale individuen. Op die manier verkrijgen we een genuanceerd beeld.
De reden waarom de vrouw geviseerd werd, is grotendeels terug te brengen op het antifeminisme dat sinds de oertijd in onze cultuur gebakken was. Vanhemelryck schrijft: “Volgens het sterke geslacht werd de vrouw sedert het begin van de tijden aangezien als een fascinerend maar tegelijk gevaarlijk, venijnig en zelfs bedrieglijk wezen, symbool van het heerlijke kwaad en het verderfelijke genot, ervan beschuldigd zonde, onheil en dood over de wereld te hebben gebracht.”'
Hoe kwam men er nu toe om bepaalde mensen te beschuldigen ? Waren die beschuldigingen louter toeval of zat er een lijn in ? Ook nog in de 20ste eeuw was er niet zoveel nodig om iemand als heks te bestempelen. Sommige zegspersonen vertellen dat een oude vrouw nogal gemakkelijk de naam kreeg omwille van haar uiterlijk.
Dat blijkt ook uit de getuigenis van S. De Weerdt: "Ziet ge, hier dus in de streek, heksen, of mensen die zogezegd doorgingen voor heks. Waarom gingen die door voor heks? Omdat die over het algemeen raar en vuil gekleed gingen. Ge moet u maar de toverheks voorstellen van Hansje en Grietje. Die mensen die hadden lange, zwarte kleren aan. Die bepaalde vrouw waar dat ik nu in mijn gedacht mee zit, die kwam naar de kerk, die had haar kleed, haar mantel daarover en dan daar nog een lange, zwarte voorschot over en zo kwam die naar de kerk. Die hadden altijd zwarte kousen aan, die waren slordig. Meestal hadden die lange haren. In die tijd staken ze hun haar op, maar bij hun hing dat haar sluik en slordig."
“Wiske Pret”
Meestal gold als heks dus een oud en slonzig vrouwtje dat het predikaat 'heks' verdiende omwille van haar voorkomen, haar zonderling gedrag, haar sociale status, een toevallige gebeurtenis of een mengeling van voorgaande factoren. De beschuldigingen werden bijna door iedereen geloofd, en zo geraakten deze mensen geïsoleerd in de parochie. Iedereen meed hen en men zou van zulke mensen nooit iets aangenomen hebben. Men verwittigde de kinderen dat ze van die heksen niets mochten aanvaarden. Op die manier geraakten deze mensen volledig geïsoleerd. Ze leden daar meestal erg onder, zelfs zo erg dat de pastoor op de preekstoel zich ermee begon te moeien.
'Lewis van Breddekes' of 'Wis van Bredden' was een klein grijs vrouwtje. Ik zag ze altijd in 't zwart gekleed, zwarte 'olleblokskes' (klompen) en met een zwarte 'snurrek' (een snuitdoek = een grote halsdoek voor vrouwen, ook als halsdoek gebruikt) op. Ze was nooit getrouwd en woonde na de dood van haar ouders alleen in een laag boerderijtje aan de Terlostraat. Ze had een paar koeien, wat kippen en een beetje grond. Daarvan leefde ze. Lewis had de zonderlinge gewoonte om 's avonds - zelfs als 't wat kouder werd - op de drempel aan haar voordeur te zitten. Als je dan daar voorbijkwam, sprak ze je telkens aan en probeerde het gesprek zo lang mogelijk te rekken. Je voelde dat ze eenzaam was, dat ze nood had aan een gesprek. Veel mensen vonden haar wat zonderling, maar ze heeft nooit iemand wat misdaan.
Wat ik nu ga vertellen, gebeurde in de zomer van 1955 of 1956. Wis trok elke morgen met haar twee koeien door de losweg naar de wei. Op haar zwarte klompen en met de zwarte 'tipsjal' op. Haar wei lag op een tweehonderd meter achter haar huis. Daar vlakbij stond een huis waar ze toen nog wel tien, twaalf kinderen hadden. En zoals het nu nog gebeurt, was er in dat gezin al eens een kind ziek. Of een van de schapen lag dood in de wei of de kippen wilden niet leggen ... En omdat ze Lewis daar alle dagen zagen voorbijkomen, omdat ze er wat zonderling uitzag, kreeg zij de schuld voor al hun tegenslagen. Zij had de kwade hand. Ze was een toverheks.
Die mensen, de vader met enkele van zijn grote zonen, misschien was er een overeenkomst ook, hebben dan op een avond dat mens in haar huis afgeranseld. Het gebeurde op een vrijdagavond. 's Zondags preekte de pastoor (D'hoe) over bijgeloof en superstitie ... Ongelooflijk hoe er in Gooik veertig jaar geleden nog mensen in toverij geloofden. Hoe minder geloof, hoe meer bijgeloof ? Ze was waarschijnlijk zo benauwd en zo vol schrik dat ze geen gendarmen of zo geroepen heeft. Dat is daarbij gebleven. Het is toch ongelooflijk dat er toen nog mensen leefden, die zolang na de Middeleeuwen nog geloofden in heksen. (F. Peetermans, Gooik)
De meeste van onze sagen handelen over de macht van de heksen of 'de kwade hand'. Sommige verhalen zijn gewoon een omschrijving van het verschijnsel 'kwade hand', omdat wij aan heel wat informanten de vraag stelden wat dit nu precies was. We vonden ook enkele sagen met concrete voorbeelden over de kwade hand. De volksmens heeft het blijkbaar nodig geacht het kwade te verpersoonlijken in een mens van vlees en bloed. In zijn historische context is het fenomeen niet zo moeilijk te begrijpen. Men leefde in armoedige omstandigheden en moest zwoegen om een stuiver te verdienen. Gebrek aan hygiëne en medische hulp maakten dat epidemieën bij dieren zich snel konden verspreiden, wat vaak tot de afslachting van de hele veestapel kon leiden. De kindersterfte lag nog hoog en de algemene ontwikkeling van de mens was eerder gering. In zo een samenleving, die in vergelijking met de onze primitief mag genoemd worden, werd een zondebok gezocht voor de tegenslagen die de mens overkwamen.
De kwade hand
De angst voor de kwade hand moet er diep ingezeten hebben, vandaar ook dat kinderen op tijd en stond voorgelicht werden hoe ze zich tegenover het onbekende en alomtegenwoordige gevaar dienden te gedragen. Het is nog niet lang geleden dat ouders hun kinderen verboden iets van vreemden aan te nemen. Dit is nog een uitloper van het geloof dat heksen de kwade hand over de kinderen legden, wanneer zij hun iets gegeven hadden. De macht van de tovenares reikt zelfs zover dat ze een ongeboren kind kan betoveren, door het wiegje aan te raken. Het betoverde kind huilt dan de hele tijd.
“En dan heb ik nog eens iets voorgehad. Ik trouwde en een jaar daarna kochten we ons een kind. En in die tijd moest ik naar Gooik komen van waar ik woonde, maar dat was allemaal te voet dat ge dat moest doen. En omdat ik nog jong was, ik was op mijn twintig jaar getrouwd - dat is nog jong hé - moest ik gaan een wieg kopen, en ik durfde dat dienen dag precies niet halen. Ik had daarvan precies 'affront' (= beschamend, van het Franse "affront" = schande), een wieg kopen. En dat was in de tijd - ge hebt dat misschien nooit gezien - en ik ging daarmee naar huis en daar beneden op de 'plosj' (= plaats) voor naar de Lindenstraat te gaan als ik die tegenkwam. Daar kwam die aan mijn wiegje, die hing op mijn kop hé, die trok aan mijn wiegje. "Hebt ge u een kind gekocht, meneer ?", zegt ze tegen mij. Ik zeg: "Ja madame". Maar dat was azo een klein vrouwtje. Ik 'pèèsde' (= dacht) daartegen nog iets te zeggen, maar ik had de 'okkozje'(= gelegenheid) niet.
Ik kom met dat wiegje thuis en ik zet dat daar en dat kind daarin gelegd en van de hele nacht heeft dat kind niet kunnen slapen en 'schrieven' (= huilen) en 'schrieven'. En als mijn schoonmoeder daarbij is geweest: "Wat scheelt er aan jullie kind ?" En in die tijd, ja: "Is er u niemand gepasseerd met die wieg ? Hebt ge aan die wieg, als ge daarmee thuis kwam, hebt ge die bestrooid met wijwater ?" Ik zeg: "Ja, ik 'pèès' toch." Maar ik had dat niet gedaan, maar ik had toch wel gezegd dat ik dat gedaan had, maar dat was niet waar. Nu,'s anderendaags in de dag 'schriefde' dat kind, maar gelijk als het 's nachts moest slapen gaan, en we gingen ook slapen, boenk en het begon te 'schrieven' tot 's morgens toe. En 'schrieven' voor te hebben hé, van een hele nacht niet kunnen slapen.
En zo 'enigste' (enkele) dagen daarna was dat de straat op: "Maurice zijn kind". En de mensen hadden dat horen zeggen en acht dagen daarna dat hij zo lang 'geschriefd' had, komt daar een vrouw toe. En ze zegt tegen ons: "Ik heb gehoord dat ge iets voor hebt met jullie kind." "Ja, hij 'schrieft' 's nachts altijd." "En van waar ben je met die wieg gekomen ?" Ik zeg: "Van de plaats van Gooik, bij de drukker (Theofiel O) ben ik die gaan kopen." "Is er u onderweg niemand gepasseerd ?" Ik zeg: "Ja, dat was een vrouwtje en die heeft aan die wieg getrokken en die vroeg of ik mij een kind gekocht had" en ik zei: "Maar ik ken die niet. En die is voortgegaan en die wou tegen mij niet meer 'klappen' en die ging met een stap voort. En die heeft aan die wieg een beetje gewerkt en daar lag een bedzakje in - 't was in dien tijd niet gelijk als nu -, getrokken en gedaan en azo verschoven en ons kind 'schriefde' niet meer. En 't was gedaan.” (M. Neukermans, +, Gooik)
Spelden!
We vonden ook nog andere manieren waarop de betovering kon geschieden. Een eerste methode is het verbergen van spelden. We tekenden een sage op waarbij de heks de spelden in het zitkussen van het slachtoffer had verborgen. De dochter verbrandt daarop het kussen in de oven en daarna ziet men de heks met een verbrand aangezicht:
“En dan heb ik van mijn moeder nog horen zeggen. Of dat dat vroeger bestond van die kwade hand, daarvan hoort ge nu toch niet meer? En dat was een oud mens en die was niet goed. En die zat in haar zetelstoel. Dan had de gebuurvrouw haar een kussen gebracht voor onder haar te zetten. En zegt ze tegen haar dochter: “Oeioeioei! Dat kussen steekt vol spelden!” En dan is haar dochter daarmee naar de oven gegaan waar ze hun brood inbakten en dan is die, die dat kussen gebracht had, met een heel verbrand gezicht te voorschijn gekomen. Ze zeiden dat dat veel kwam met oude boeken op de ‘met’ in Brussel te kopen. Ja, ik weet niet zè.” (M. Picqué, Beert)
Het motief van herkenning na verwonding treffen we ook verder nog aan bij de metamorfose van heksendieren.Van spelden wordt trouwens al eeuwenlang aangenomen dat zij een geheimzinnige kracht bezitten. Reeds in de zeventiende eeuw was het dragen van spelden, die aan een heks toebehoorden, een tovermiddel. Ook bij heksenprocessen waren spelden verdachte voorwerpen, omdat ze dienden om pijn te verwekken door een wassen beeldje op een bepaalde plaats te prikken. Eén maal hoorden we spreken over envoûtement of het op magische wijze sarren van een persoon door met spelden in een naar zijn figuur geboetseerd beeldje te prikken.
“ … Dat was in Brussel, dat zal in een van die louche (= verdachte) cafeekes geweest zijn hé. … Daar stonden kaarsen te branden en elk van die kaarsen, dat was voor een bepaalde persoon. Bijvoorbeeld ik heb een pik op u. … Ze staken daar een nageltje in, ze staken dat kaarsje aan en als dat kaarsje uitgedoofd was … Als die mensen naar de kelder gingen, dan zagen ze daar, dus die bierdragers, die uitvoerders, dan zagen ze daar in die kelders dat kaarsje branden. Maar ge hoort wat hij zegt hé, dat waren van die ‘louche’ cafeetjes. Ge hebt dat nu nog hé, van de zonnetempel en van ik weet niet wat. Er is niks nieuws onder de zon, maar toen beweerden zij dat dat lukte, maar nu ja.” (S. De Weerdt, Vlezenbeek)
In feite is invultatie het kwellen vanop afstand, dat berust op het principe, dat als men een deeltje doodt, ook het geheel sterft. Dit universele bijgeloof, dat al bij de Grieken en Romeinen leefde, was vooral in de Middeleeuwen in zwang toen velen wassen popjes vervaardigden die de vorst of heer moesten voorstellen en waarin ze met naalden prikten om de heerser naar de andere wereld te helpen. Soms liet men iemand doodbidden door de "Mis van de Overledenen" te doen opdragen. Volgens Giraldo: 'Deze handelswijze heeft tot doel het betoveren van een persoon door zijn beeld of iets dat hem verpersoonlijkt, in een toestand te brengen waarin men de persoon zelf wenst. Dit beeld is meestal een wassen pop, die zo getrouw mogelijk aan de te betoveren persoon moet beantwoorden en waarop de kwellingen, meestal aan de hand van een scherp voorwerp worden uitgevoerd. Langs de gepijnigde pop om, meent de invultator deze kwellingen op de te beschaden persoon te kunnen overdragen ... Doch niet altijd wordt het beoogde slachtoffer door een wassen pop voorgesteld: Velerlei stoffen komen hiervoor in aanmerking: leem, lood, krijt, deeg, modder, enz...'
Een heks kon ook macht over je krijgen door een bijzondere manier van aanraken: het kloppen op de schouder. Hierdoor zette zij haar occulte krachten over op haar slachtoffer. C. Coppens is nog steeds op haar hoede wanneer een vreemde haar plotseling aanraakt.
M. Picqué heeft horen vertellen dat heksen hun macht verkregen uit boeken. Deze boeken zouden afkomstig zijn van de Brusselse Oude Markt. Alles wat slecht was, kwam vroeger immers vanuit deze grootstad.
Een laatste kenmerk tenslotte is dat deze personen dikwijls iets komen lenen. Volgens S. De Weerdt mocht men hen echter nooit iets weigeren.
Wees dus op je hoede!
In de vorige bijdrage toonden we aan dat de angst voor de kwade hand er diep ingezeten heeft in onze contreien. Het kwade was echter niet enkel op kinderen en volwassenen gericht, maar ook op dieren en voedingswaren. Van de voedingswaren zijn het vooral de zuivelprodukten die onderhevig zijn aan de werking van de kwade hand. Wanneer men moeilijkheden ondervindt bij het boter karnen, was de oorzaak te wijten aan toverij. Er zijn echter natuurlijke oorzaken waardoor het boteren mislukte, zoals een slechte hygiëne. Men kan zich indenken dat niet altijd aan deze voorwaarden werd voldaan zodat een mislukking vaak voorkwam. Als men iets gewijds in het botervat doet, heeft de toverij er geen vat op.
Ook stallen en dieren blijven niet gespaard van de boze heksenpraktijken. Sterften en tegenslagen met dieren zijn het gevolg van betovering. De betovering is niet altijd zo radicaal dat het dier er het leven bij inschiet. De tovenares kon zich beperken tot het losmaken van de koeien. Heksen hadden ook de macht om paarden tegen te houden:
“Als die (Mie Binder) in haar deur stond hé en er kwam een wagen voorbij, een bierhandelaar hé en als die in haar deur stond, dan konden die paarden niet meer boven. En als ze binnenging, begonnen de paarden te steigeren. Ik heb dat altijd horen vertellen.” (A. Lippens, + 13/10/2002, S-K-Lennik)
Een tovenares lijkt er plezier in te vinden onschuldige mensen zonder reden in hun doen en laten te hinderen. Het onuitvoerbaar maken van sommige handelingen kunnen we ook als een vorm van plagen beschouwen. Een beenhouwer uit Lennik ondervond dat men een tovenares best haar zin geeft, want pas had hij geweigerd een pens te verkopen of zijn varkens stierven nog voor ze slachtrijp waren. “En een beetje verder was nog een café en die cafébaas had een varken geslacht en ze kwam op dinsdag binnen, want ze dronk juist altijd een jeneverke. Ze deed ieder café de dinsdagmorgen en zegt ze tegen die cafébaas: "Geef mij een keer een pens", "Dat is voor mij dat ik dat geslacht heb en niet voor een ander", "Awel", zegt ze "uw varken zal niet meer vet worden" en naar horen zeggen en toch nog meegemaakt als jong kind, hij heeft nooit meer varkens moesten slachten, want zijn varkens stierven voordat ze rijp waren.” (C. Hemelinckx, S-K-Lennik)
De toveressen hebben ook de macht der zende. Wanneer Mie Binder niet uitgenodigd werd op een of ander feest, stuurde ze padden naar het huis en nam op die manier revanche. “En die Mie, de heks van Busingen, die was u dus niet gunstig gezind, dat er misschien de oogst binnenkwam en dan werd er een oogstfeest gehouden. Ze ging er van uit dat zij daar moest op uitgenodigd zijn dan. Veronderstel dat men haar niet uitgenodigd had, maar men zal haar wel uitgenodigd hebben, denkend aan, want de oogst kon afbranden hé, of de schuur kon uitbranden. En dus als zij niet uitgenodigd was, dan zou zij dus een vloek uitgesproken hebben en dat was dan meestal onder de vorm van padden.” (M. Dieudonné, S-K-Lennik)
In minder erge gevallen wendt de heks haar macht aan om mensen te plagen. Zo kan ze iemand 'op de dool zetten'. F. Evens en G. Dieudonné vertelden ons dat Mie Binder de kinderen deed dolen. Ze wandelden steeds maar in het rond op de markt in Lennik en geraakten er niet meer af tot wanneer Mie hen de toestemming ervoor gaf.
“Dan is er nog een. Mie Binder die gaf karamallen aan de kinderen en die kwam regelmatig naar de markt van Lennik en zeker de dinsdag, want het was dus dinsdag markt in Lennik en dan kwamen allemaal de mensen van de omtrek naar de markt om eieren, boter, kaas, kledij en dan stond ze op de markt en dan gaf ze dus karamellen aan de kinderen. En natuurlijk karamellen krijgen in die tijd, dat was een superluxe want de mensen hadden niks. Dat was een zeer moeilijke periode, de mensen waren arm, zeker hier op de buiten en als ge dan gratis een karamel kon krijgen of een pil voor te smokkelen, dat vonden de mensen heel tof. Dus Mie Binder, die gaf karamellen, maar de kinderen die die karamellen opaten, die bleven altijd rond de markt lopen. Die konden niet meer van de markt af tot als Mie Binder zei: "Nu moogt ge naar huis gaan." (G. Dieudonné, S-K-Lennik)
Verder was de idee aanwezig dat men de heks trof als men het dier waar ze zich in vermomde (i.c. een pad) kon kwetsen of doden. Aan de grondslag hiervan ligt hetzelfde concept als dat van de invultatie, nl. de overdrachtsmagie.
Als men 's avonds een zwarte kat voor zich zag lopen, mocht men er niet naar schoppen. Deed men het toch, dan zou ze veranderen in een toveres. Nog steeds zijn veel mensen beducht voor zwarte katten. Zwart is immers de kleur van de duivel. Het pejoratieve blijkt ook uit het hedendaagse taalgebruik. F. Roeck illustreert dit met uitdrukkingen als "luie poes", "valse kat", "stoeipoes". Alle metaforen die duidelijk een vrouwelijke signatuur dragen. Tegen een toveres zei men soms: "die zwette kat". Naast de zwarte kat is het de pad die als heksendier wordt genoemd. Waar het bij de kat de kleur is, is het hier het afstotelijk uitzicht dat dit dier tot symbool van het kwaad heeft gemaakt.
Heksen gaan ook naar de kerk en daar kan men ze aan bepaalde kenmerken herkennen. Hieromtrent schrijft De Cock:
"De heksen gaan zowel ter kerk als de andere vrouwen, niet uit godsvrucht natuurlijk, maar uit schijnheiligheid. Zulks blijkt reeds dadelijk hieruit, dat zij in de kerk met den rug naar het altaar zitten, zoals men in België en verscheidene landen gelooft. Voor het gewone, blote oog der aanwezigen is dat echter onzichtbaar; doch de priester kan haar in die oneerbiedige houding zien, wanneer hij zekere Latijnsche woorden der mis uitspreekt. Ook de gelovigen kunnen haar aan dat verkeerd zitten, of aan eenig ander teeken herkennen, mits het een of ander voorwerp te bezitten met een gewijd karakter of toverachtige eigenschappen, soms door zekere geheimzinnige handelingen."
Alle 'bedienaars van het geloof' staan in stevige schoenen, want alles wat met kerk en godsdienst te maken had, kon vaak op slag de bedreiging keren van heksen en duivels. Gewijde voorwerpen zijn een probaat middel om toverij te weren: veel informanten vermelden de paasnagel (verbeelden de wonden van Jezus) die men onder de drempel van de deur steekt en waar de heksen niet kunnen overstappen. M. Neukermans (+, Gooik) vertelde dat een priester een heks moest helpen om buiten de kerk te geraken: men had een stuk paaskaars in het portaal gelegd en ze kon er niet over. “In Neigem, weet ge waar dat is ? Nee, die was van Neigem niet, van Lombeek was die. Daar was ook een toveres en die ging naar de kerk. Die had zich geriskeerd van in de kerk (binnen te gaan) en haar gebuur die zei: “Die ga ik vasthebben.” En als die in de kerk zat, was die (gebuur) naar de kerk gegaan met van die kaars, en onder dat rooster dat voor de kerk ligt, waar dat ge uw benen afkrabt, en de kaars laten invallen. En hij had dan van in zijn huis in ’t oog gehouden wanneer die zou buitengekomen zijn en die kon niet buiten. En ze hebben die daar moeten uithalen en dan zat die gereed van boven al, om door de vensters te kruipen. Die was al de vensters afgeweest om te zien of er geen venster openstond. Ze kon ‘al’ (langs) die deur niet buiten. En die mens die dat gedaan had, had dat gezegd dat hij dat gedaan had en van dan hebben ze tegen diene mens ‘pros’ gezegd. ‘Pros’, dat hij die vrouw ‘geprost’ (prossen = knoeien) had.” Ook kan men de paasnagel onder haar stoel leggen, waardoor ze ontmaskerd wordt. Het huis met wijwater besprenkelen heeft eveneens een heilzame werking.
Als men er niet in lukte een heks te betrappen, dan bleven er toch middelen te over om ze te ontdekken. Zo kon men na de mis een misboek open laten liggen, dan kon de heks die in de kerk zat niet meer van haar stoel opstaan. Het boek moest dan wel openliggen op het 'mysterieuze' Sint-Jansevangelie. Wanneer iemand op bezoek was, die men ervan verdacht heks te zijn, dan kon men ongemerkt een kruisje onder haar stoel leggen.
Gewijde voorwerpen werden niet alleen gebruikt om bepaalde tovermachten te vernietigen, ze werden ook preventief aangewend. Zo was het hier de gewoonte vroeger, als men bouwde, om een medaille onder de drempel van het nieuwe huis te leggen: “Ja, maar als er dan gemetst werd, dat is hier nog bij ons hé, in de winkel hé, daar steekt palm onder hé, wijwater. Dat is nu van in ’54, onder den ‘dorpel’ hé. “Nu kan hier nooit geen toveres binnen”, zei Wannes (van Leerbeek) [lacht]. “Die kunnen hier niet over”, zei hij. ‘Petang’ (nochtans) er is een keer een geweest om mijn hand te lezen, die willen mijn hand lezen heeft, ja zo een zigeunerin, “maar die kunnen hier niet binnen”, zei Wannes, “met dat wat hier nu onder uw drempel ligt.” (C. Coppens, Gooik)
Uitspraken van paters zoals 'die die het eerst komt, heeft het gedaan' of 'ze zal iets komen vragen' heeft menig toverheks doen herkennen. De heks werd herkend toen het slachtoffer haar als eerste tegenkwam, nadat zij bij de paters was geweest. Die hadden haar voorspeld dat de eerste vrouw die ze zou ontmoeten, de kwade hand aan haar gehad had.
Het maken van een kruisteken, wanneer men de heks passeert, zou ook helpen om zich tegen toverij en hekserij te beschermen. Ook wanneer men zei: "Maar ik weet dat ge een toveres zijt", had de heks geen vat op u. Een ander typisch afweermiddel is het hoger pakken van de heks, wanneer ze je aanraakt zodanig dat ze geen macht over je heeft: “En als ge van iemand die verdacht was en die raakte u aan en ge dacht, dan moest ge zien dat ge die terug ook aanraakte. Dat heb ik nu ook nog ‘vantèèd’ nu. Dat is echt zè. Maar echt waar als er zo een vreemde of een verdachte eigenlijk aan u kwam zo, ziet dat ge het direct kunt aanraken, dan geeft ge het terug. Ziet ge het.” (C. Coppens, Gooik) Hierachter schuilt de idee van 'de hogere macht van God'. Dergelijke handelingen waren waarschijnlijk een sterke geestelijke steun voor mensen die in toverij geloofden.
Heksen rijden vaak door de lucht naar Keulen (dit is het fenomeen van de zgn. transvectie). De tekst van deze spreuk luidt dan: 'Over haag en heg ...'. Soms wordt deze spreuk verkeerd uitgesproken 'door haag en heg ...', met alle gevolgen vandien. Wie te nieuwsgierig is en de spelregels van de toverwereld niet beheerst, krijgt aldus klappen. De eindbestemming die in dergelijke sagen frequent voorkomt, de wijnkelder in Aken of Keulen, vermeldt onze informant er niet bij.
Tovenaressen kunnen ook alwetend zijn: S. De Weerdt (Vlezenbeek) vertelde dat wanneer een vrouw uit het dorp trouwde en nadien een kind kreeg, de toveres naging of de vrouw voorhuwelijkse betrekkingen had gehad: “Maar weet ge wat ze wel deed, maar dat was geen hekserij, dat was een hobby gelijk een andere. Er wordt getrouwd in het dorp, veronderstel er wordt nu getrouwd, kom 1 januari. Dan schreef dat vrouwtje haar naam achteraan op de staldeur. 1 januari hé, 1 januari, februari, maart, april, mei, augustus, september, oktober. Begrijpt ge wat da ik bedoel ? Als ge nu telt hé, januari, februari, maart, april, mei, juni, dat meisje komt twee maanden te kort hé voor haar eerste kindje. Dat schreef ze op. Dus er werd getrouwd, er werd automatisch gecontroleerd, heeft ze voorhuwelijkse betrekkingen gehad.”
Het is bekend dat een heks niet kan sterven tenzij men haar helpt, op welke manier dan ook. Het erflaten van de heksenmacht in het stervensuur komt één keer voor in onze materiaalverzameling. De heks kan niet sterven voor ze haar macht aan haar dochter overgegeven heeft. Zo zijn er vrouwen die tegen wil en dank heks worden.
Over de dood van heksen vernamen we verder dat Mie Binder steeds beweerd had dat men bij haar dood niet aan de Kruislievenheer in Busingen (gehucht van Lennik) zou kunnen passeren. Haar voorspelling is echter niet uitgekomen.
Uit de lectuur en bestudering van de heksensagen blijkt dat vaak onschuldige oudjes het slachtoffer waren van ingebeelde angst en dat ze als gevolg hiervan uit de gemeenschap werden gestoten hoewel ze de hulp van jongeren best hadden kunnen gebruiken om hun laatste levensjaren niet in armoede te moeten doorbrengen. Vooral als ziekteverwekker was de heks actief en gevreesd. Op basis van het verhaal verteld door F. Peetermans, over een heks die beschuldigd werd van kinderziekte en daarom geslagen werd door buurtbewoners, kan men zich een idee vormen van de mate waarin dit geloof in de macht van sommige oude vrouwen vroeger (tot in de jaren '60 !) in onze streken moet hebben geleefd. Het mag betreurd worden dat het dorpsleven op die manier slachtoffers heeft gemaakt omwille van het bijgeloof. Al werden natuurlijk recent geen heksen meer verbrand, toch zal er heel wat leed geleden zijn. Anderzijds waren juist het maatschappelijk doorstane leed, de onmacht tegen allerlei ziekten en materiële tegenslagen de voedingsbodem waarin het bijgeloof welig kon tieren.
Ook stallen en dieren blijven niet gespaard van de boze heksenpraktijken. Sterften en tegenslagen met dieren zijn het gevolg van betovering. De betovering is niet altijd zo radicaal dat het dier er het leven bij inschiet. De tovenares kon zich beperken tot het losmaken van de koeien. Heksen hadden ook de macht om paarden tegen te houden:
“Als die (Mie Binder) in haar deur stond hé en er kwam een wagen voorbij, een bierhandelaar hé en als die in haar deur stond, dan konden die paarden niet meer boven. En als ze binnenging, begonnen de paarden te steigeren. Ik heb dat altijd horen vertellen.” (A. Lippens, + 13/10/2002, S-K-Lennik)
Een tovenares lijkt er plezier in te vinden onschuldige mensen zonder reden in hun doen en laten te hinderen. Het onuitvoerbaar maken van sommige handelingen kunnen we ook als een vorm van plagen beschouwen. Een beenhouwer uit Lennik ondervond dat men een tovenares best haar zin geeft, want pas had hij geweigerd een pens te verkopen of zijn varkens stierven nog voor ze slachtrijp waren. “En een beetje verder was nog een café en die cafébaas had een varken geslacht en ze kwam op dinsdag binnen, want ze dronk juist altijd een jeneverke. Ze deed ieder café de dinsdagmorgen en zegt ze tegen die cafébaas: "Geef mij een keer een pens", "Dat is voor mij dat ik dat geslacht heb en niet voor een ander", "Awel", zegt ze "uw varken zal niet meer vet worden" en naar horen zeggen en toch nog meegemaakt als jong kind, hij heeft nooit meer varkens moesten slachten, want zijn varkens stierven voordat ze rijp waren.” (C. Hemelinckx, S-K-Lennik)
De toveressen hebben ook de macht der zende. Wanneer Mie Binder niet uitgenodigd werd op een of ander feest, stuurde ze padden naar het huis en nam op die manier revanche. “En die Mie, de heks van Busingen, die was u dus niet gunstig gezind, dat er misschien de oogst binnenkwam en dan werd er een oogstfeest gehouden. Ze ging er van uit dat zij daar moest op uitgenodigd zijn dan. Veronderstel dat men haar niet uitgenodigd had, maar men zal haar wel uitgenodigd hebben, denkend aan, want de oogst kon afbranden hé, of de schuur kon uitbranden. En dus als zij niet uitgenodigd was, dan zou zij dus een vloek uitgesproken hebben en dat was dan meestal onder de vorm van padden.” (M. Dieudonné, S-K-Lennik)
In minder erge gevallen wendt de heks haar macht aan om mensen te plagen. Zo kan ze iemand 'op de dool zetten'. F. Evens en G. Dieudonné vertelden ons dat Mie Binder de kinderen deed dolen. Ze wandelden steeds maar in het rond op de markt in Lennik en geraakten er niet meer af tot wanneer Mie hen de toestemming ervoor gaf.
“Dan is er nog een. Mie Binder die gaf karamallen aan de kinderen en die kwam regelmatig naar de markt van Lennik en zeker de dinsdag, want het was dus dinsdag markt in Lennik en dan kwamen allemaal de mensen van de omtrek naar de markt om eieren, boter, kaas, kledij en dan stond ze op de markt en dan gaf ze dus karamellen aan de kinderen. En natuurlijk karamellen krijgen in die tijd, dat was een superluxe want de mensen hadden niks. Dat was een zeer moeilijke periode, de mensen waren arm, zeker hier op de buiten en als ge dan gratis een karamel kon krijgen of een pil voor te smokkelen, dat vonden de mensen heel tof. Dus Mie Binder, die gaf karamellen, maar de kinderen die die karamellen opaten, die bleven altijd rond de markt lopen. Die konden niet meer van de markt af tot als Mie Binder zei: "Nu moogt ge naar huis gaan." (G. Dieudonné, S-K-Lennik)
Verder was de idee aanwezig dat men de heks trof als men het dier waar ze zich in vermomde (i.c. een pad) kon kwetsen of doden. Aan de grondslag hiervan ligt hetzelfde concept als dat van de invultatie, nl. de overdrachtsmagie.
Als men 's avonds een zwarte kat voor zich zag lopen, mocht men er niet naar schoppen. Deed men het toch, dan zou ze veranderen in een toveres. Nog steeds zijn veel mensen beducht voor zwarte katten. Zwart is immers de kleur van de duivel. Het pejoratieve blijkt ook uit het hedendaagse taalgebruik. F. Roeck illustreert dit met uitdrukkingen als "luie poes", "valse kat", "stoeipoes". Alle metaforen die duidelijk een vrouwelijke signatuur dragen. Tegen een toveres zei men soms: "die zwette kat". Naast de zwarte kat is het de pad die als heksendier wordt genoemd. Waar het bij de kat de kleur is, is het hier het afstotelijk uitzicht dat dit dier tot symbool van het kwaad heeft gemaakt.
Heksen gaan ook naar de kerk en daar kan men ze aan bepaalde kenmerken herkennen. Hieromtrent schrijft De Cock:
"De heksen gaan zowel ter kerk als de andere vrouwen, niet uit godsvrucht natuurlijk, maar uit schijnheiligheid. Zulks blijkt reeds dadelijk hieruit, dat zij in de kerk met den rug naar het altaar zitten, zoals men in België en verscheidene landen gelooft. Voor het gewone, blote oog der aanwezigen is dat echter onzichtbaar; doch de priester kan haar in die oneerbiedige houding zien, wanneer hij zekere Latijnsche woorden der mis uitspreekt. Ook de gelovigen kunnen haar aan dat verkeerd zitten, of aan eenig ander teeken herkennen, mits het een of ander voorwerp te bezitten met een gewijd karakter of toverachtige eigenschappen, soms door zekere geheimzinnige handelingen."
Alle 'bedienaars van het geloof' staan in stevige schoenen, want alles wat met kerk en godsdienst te maken had, kon vaak op slag de bedreiging keren van heksen en duivels. Gewijde voorwerpen zijn een probaat middel om toverij te weren: veel informanten vermelden de paasnagel (verbeelden de wonden van Jezus) die men onder de drempel van de deur steekt en waar de heksen niet kunnen overstappen. M. Neukermans (+, Gooik) vertelde dat een priester een heks moest helpen om buiten de kerk te geraken: men had een stuk paaskaars in het portaal gelegd en ze kon er niet over. “In Neigem, weet ge waar dat is ? Nee, die was van Neigem niet, van Lombeek was die. Daar was ook een toveres en die ging naar de kerk. Die had zich geriskeerd van in de kerk (binnen te gaan) en haar gebuur die zei: “Die ga ik vasthebben.” En als die in de kerk zat, was die (gebuur) naar de kerk gegaan met van die kaars, en onder dat rooster dat voor de kerk ligt, waar dat ge uw benen afkrabt, en de kaars laten invallen. En hij had dan van in zijn huis in ’t oog gehouden wanneer die zou buitengekomen zijn en die kon niet buiten. En ze hebben die daar moeten uithalen en dan zat die gereed van boven al, om door de vensters te kruipen. Die was al de vensters afgeweest om te zien of er geen venster openstond. Ze kon ‘al’ (langs) die deur niet buiten. En die mens die dat gedaan had, had dat gezegd dat hij dat gedaan had en van dan hebben ze tegen diene mens ‘pros’ gezegd. ‘Pros’, dat hij die vrouw ‘geprost’ (prossen = knoeien) had.” Ook kan men de paasnagel onder haar stoel leggen, waardoor ze ontmaskerd wordt. Het huis met wijwater besprenkelen heeft eveneens een heilzame werking.
Als men er niet in lukte een heks te betrappen, dan bleven er toch middelen te over om ze te ontdekken. Zo kon men na de mis een misboek open laten liggen, dan kon de heks die in de kerk zat niet meer van haar stoel opstaan. Het boek moest dan wel openliggen op het 'mysterieuze' Sint-Jansevangelie. Wanneer iemand op bezoek was, die men ervan verdacht heks te zijn, dan kon men ongemerkt een kruisje onder haar stoel leggen.
Gewijde voorwerpen werden niet alleen gebruikt om bepaalde tovermachten te vernietigen, ze werden ook preventief aangewend. Zo was het hier de gewoonte vroeger, als men bouwde, om een medaille onder de drempel van het nieuwe huis te leggen: “Ja, maar als er dan gemetst werd, dat is hier nog bij ons hé, in de winkel hé, daar steekt palm onder hé, wijwater. Dat is nu van in ’54, onder den ‘dorpel’ hé. “Nu kan hier nooit geen toveres binnen”, zei Wannes (van Leerbeek) [lacht]. “Die kunnen hier niet over”, zei hij. ‘Petang’ (nochtans) er is een keer een geweest om mijn hand te lezen, die willen mijn hand lezen heeft, ja zo een zigeunerin, “maar die kunnen hier niet binnen”, zei Wannes, “met dat wat hier nu onder uw drempel ligt.” (C. Coppens, Gooik)
Uitspraken van paters zoals 'die die het eerst komt, heeft het gedaan' of 'ze zal iets komen vragen' heeft menig toverheks doen herkennen. De heks werd herkend toen het slachtoffer haar als eerste tegenkwam, nadat zij bij de paters was geweest. Die hadden haar voorspeld dat de eerste vrouw die ze zou ontmoeten, de kwade hand aan haar gehad had.
Het maken van een kruisteken, wanneer men de heks passeert, zou ook helpen om zich tegen toverij en hekserij te beschermen. Ook wanneer men zei: "Maar ik weet dat ge een toveres zijt", had de heks geen vat op u. Een ander typisch afweermiddel is het hoger pakken van de heks, wanneer ze je aanraakt zodanig dat ze geen macht over je heeft: “En als ge van iemand die verdacht was en die raakte u aan en ge dacht, dan moest ge zien dat ge die terug ook aanraakte. Dat heb ik nu ook nog ‘vantèèd’ nu. Dat is echt zè. Maar echt waar als er zo een vreemde of een verdachte eigenlijk aan u kwam zo, ziet dat ge het direct kunt aanraken, dan geeft ge het terug. Ziet ge het.” (C. Coppens, Gooik) Hierachter schuilt de idee van 'de hogere macht van God'. Dergelijke handelingen waren waarschijnlijk een sterke geestelijke steun voor mensen die in toverij geloofden.
Heksen rijden vaak door de lucht naar Keulen (dit is het fenomeen van de zgn. transvectie). De tekst van deze spreuk luidt dan: 'Over haag en heg ...'. Soms wordt deze spreuk verkeerd uitgesproken 'door haag en heg ...', met alle gevolgen vandien. Wie te nieuwsgierig is en de spelregels van de toverwereld niet beheerst, krijgt aldus klappen. De eindbestemming die in dergelijke sagen frequent voorkomt, de wijnkelder in Aken of Keulen, vermeldt onze informant er niet bij.
Tovenaressen kunnen ook alwetend zijn: S. De Weerdt (Vlezenbeek) vertelde dat wanneer een vrouw uit het dorp trouwde en nadien een kind kreeg, de toveres naging of de vrouw voorhuwelijkse betrekkingen had gehad: “Maar weet ge wat ze wel deed, maar dat was geen hekserij, dat was een hobby gelijk een andere. Er wordt getrouwd in het dorp, veronderstel er wordt nu getrouwd, kom 1 januari. Dan schreef dat vrouwtje haar naam achteraan op de staldeur. 1 januari hé, 1 januari, februari, maart, april, mei, augustus, september, oktober. Begrijpt ge wat da ik bedoel ? Als ge nu telt hé, januari, februari, maart, april, mei, juni, dat meisje komt twee maanden te kort hé voor haar eerste kindje. Dat schreef ze op. Dus er werd getrouwd, er werd automatisch gecontroleerd, heeft ze voorhuwelijkse betrekkingen gehad.”
Het is bekend dat een heks niet kan sterven tenzij men haar helpt, op welke manier dan ook. Het erflaten van de heksenmacht in het stervensuur komt één keer voor in onze materiaalverzameling. De heks kan niet sterven voor ze haar macht aan haar dochter overgegeven heeft. Zo zijn er vrouwen die tegen wil en dank heks worden.
Over de dood van heksen vernamen we verder dat Mie Binder steeds beweerd had dat men bij haar dood niet aan de Kruislievenheer in Busingen (gehucht van Lennik) zou kunnen passeren. Haar voorspelling is echter niet uitgekomen.
Uit de lectuur en bestudering van de heksensagen blijkt dat vaak onschuldige oudjes het slachtoffer waren van ingebeelde angst en dat ze als gevolg hiervan uit de gemeenschap werden gestoten hoewel ze de hulp van jongeren best hadden kunnen gebruiken om hun laatste levensjaren niet in armoede te moeten doorbrengen. Vooral als ziekteverwekker was de heks actief en gevreesd. Op basis van het verhaal verteld door F. Peetermans, over een heks die beschuldigd werd van kinderziekte en daarom geslagen werd door buurtbewoners, kan men zich een idee vormen van de mate waarin dit geloof in de macht van sommige oude vrouwen vroeger (tot in de jaren '60 !) in onze streken moet hebben geleefd. Het mag betreurd worden dat het dorpsleven op die manier slachtoffers heeft gemaakt omwille van het bijgeloof. Al werden natuurlijk recent geen heksen meer verbrand, toch zal er heel wat leed geleden zijn. Anderzijds waren juist het maatschappelijk doorstane leed, de onmacht tegen allerlei ziekten en materiële tegenslagen de voedingsbodem waarin het bijgeloof welig kon tieren.