Algemeen Nederlands
Op een boerderij is er veel water nodig. Het vee moet drinken en de stallen moeten geschrobd worden.
Vóór er in Gooik leidingwater was, tot in de jaren vijftig, had elk huis minstens één waterput en een pomp. Die put zat onder een afdakje en die pomp stond tegen een muur niet ver van de deur.
Zo'n waterput maken was een zwaar en gevaarlijk werk. Daarvoor moest je bij de putmaker zijn. Steenputteke of Antoon Van Vreckem van de Kesterheide heeft dat hier vele jaren gedaan. Na hem was het iemand van Tollembeek. Die maakte hier veel putten in de streek. Want de mensen vonden een boorput veel te duur.
Op een keer t was rond 1965 moest er bij ons thuis een waterput gedolven worden. De bestaande put was al eens droog gevallen in de hete zomer van 1947: hij was niet diep genoeg. Oude mensen zeiden: Een nieuwe waterput moet je maken in september. Dat is de droogste maand. Als je dan water hebt, dan heb je er het jaar rond.
Wij gingen naar die man in Tollembeek vragen of hij ons een waterput kon komen graven. Het was een jonge kerel, ik ben zijn naam vergeten. Hij was maar klein van was, maar goed gebouwd.
t Is goed, zei hij maar op voorwaarde dat mijn buurman, de wichelaar, eerst mag komen. Anders kom ik niet. Er werd afgesproken op welke dag ze met zn tweeën zouden komen kijken. En op een avond in de week kwamen ze bij ons thuis, de putmaker en de wichelaar. Dat was al een man op jaren. t Was zomer, maar toch had hij een pet op en droeg een ribfluwelen pak.
En waar zouden jullie graag hebben dat de put komt? vroeg de wichelaar. Wel, in de wei achter het huis, zei vader. De man haalde dan een ontschorste hazelaren stok uit zijn binnenzak. t Was een gevorkte stok. Hij stapte naar de wei achter t huis en wij gingen mee. Dan nam hij die stok vast aan die vork, in elke hand één uiteinde. De stok zelf hield hij recht voor zich. En hij stapte in t gras rond zonder een woord te zeggen. Hij liep wat gebogen met die wichelroede in de handen. Intussen blikte hij star voor zich uit. Heel zijn lijf stond gespannen. Hij zag rood en op zijn voorhoofd zag je de gezwollen aders liggen. t Leek heel moeilijk werk Ineens begon de stok in zijn handen op en neer te gaan, eerst traag, maar dan sneller en sneller. Ineens bleef de wichelaar staan en hij knikte als iemand die iets begrepen heeft . Hier is t, hier, zei hij, hier is een ader met veel en goed water op zes buizen diep. Wij sloegen daar een paaltje in de grond. Er werd afgesproken op welke dag hij de put zou komen delven. De wichelaar werd betaald. Driehonderd frank, zei de man. Voor die prijs kan je het niet laten, zeker als je dan veel en goed water hebt.
Korte tijd later bracht een vrachtwagen zes grote betonnen buizen van elk één meter hoog en één meter doorsnee. En op de vastgestelde dag was de putmaker s morgens daar. Hij was alleen. De enige dingen die hij bij had, waren n spa met korte steel, een stelling met een windas en een grote ijzeren emmer. We gaan eraan beginnen, sprak hij. Hij rolde een betonnen buis op de plek waar de put moest komen. En zonder hulp zette hij de zware buis op haar kop. Hij nam zijn spaatje en zn emmer en ging in de buis staan. En hij begon te graven in de aarde. Als de emmer vol was, moest iemand van ons hem aannemen en wat verder gaan uitgieten. En zo vulde hij de ene emmer na de andere. En geleidelijk zakte de buis zo de grond in. Hij trok zn hemd uit en in zn onderlijfje rolde hij de tweede buis op haar plaats en installeerde de windas boven de put. Daaraan zat een ketting met een haak waar de emmer aan hing.
En hij begon opnieuw te delven. Het ging vooruit. Een geluk dat de man niet groot was, anders kon hij zich daar beneden niet bukken.
En zo verdwenen de tweede, de derde, de vierde en de vijfde buis in de grond. De volle emmers met kleiaarde werden naar boven getrokken, uitgegoten en leeg naar beneden gelaten. Toen hij volop bezig was met de zesde buis riep hij plots: Water! Wij hoorden het beneden klotsen en borrelen. Hij stond al tot aan zijn knieën in t water! In de lege emmer haalden we hem snel op. Toen hij boven kwam, zagen we dat hij nat was van t zweet en onder de modder zat. Maar het was hem gelukt: in vijf uren tijd groef hij een waterput van zes meter diep en met veel water. De wichelaar was knap in zijn vak Het hele jaar door water, maart was troebel: als het eens hard regende, was de waterput geroerd. Kwelm of zoiets.
Maar dat lag zeker niet aan de wichelaar. Misschien hadden we die putmaker toch beter niet laten komen op een zondag.