Algemeen Nederlands
Je hebt het je ongetwijfeld ook al afgevraagd waar dat gevoel vandaan komt, als je ergens te lande op een oude grafsteen of op een voorbijrijdende vrachtwagen de naam van je bloedeigen dorp ziet prijken.
Jouw dorp, een goede duizend hectaren zware kleigrond, door God-weet-welke Merovinische leenman met een bibberige grenslijn afgebakend, waar nederzettingen en gehuchten in de plooien van het land werden gestrooid.
Het dorp, met de zandwegen en hoplochtingen van de vergeelde postkaarten, dat dorp is net als alle andere Brabantse en Vlaamse oorden uit zijn voegen gebarsten, de hagen versteend, door een kwade fee omgetoverd tot troosteloze lintbebouwing. De laatste vergezichten werden weggemoffeld achter twintig-vierkante-meter-grote panelen die je ongevraagd verkondigen wààr je nu je nieuwe pak moet kopen of wélke dakpannen precies op jouw huis passen. De eerlijke stormen van dit voorjaar hebben ze spijtig genoeg niet allemaal omver gekregen.
Dat dorp, waar je al tegen zoveel onbegrip meende te moeten tekeer gaan, het bijt gulzig de laatste stukken uit zijn eigen landelijkheid. Als je de euvele moed hebt om er op een zaterdagmiddag de dorpsstraat over te steken, wordt je gegarandeerd aangereden door een auto of onbarmhartig door een bromfietser omvergemaaid, zodat je met je tien geboden in een berm wordt gezwierd, waar je roerloos blijft liggen tussen de colablikken en sigarettenpakjes, tot de avondlijke rust valt en de kans op een veilige terugtocht enigszins groter is.
Hoe komt het dan toch dat je een zucht van fierheid nauwelijks kunt onderdrukken als je op de radio plots de naam van jouw dorp hoort vernoemen.
Dat het om een uitslaande brand gaat of om een ordinaire wielerwedstrijd, dat hoor je niet. Maar die naam, dat doet je wat. Is het omdat je hier je eerste stapjes hebt gezet en langs het zandpaadje met je korte lange broek naar school trippelde? Is het omdat je hier elke heuvel kent, elke boom en elk veld waar je aan de aardbeiën kon zitten?
Of is het dat kapelletje waar je met dat eerste lief de aanzet hebt gegeven tot jouw deelname aan het in stand houden van de menselijke soort?
Of zou het zijn omdat je precies dààr, in je eigen taaltje eindeloos over het weer kunt kletsen met Marinus en Trees. Is het de hond van de buren die blaft, Jef die je zijn jonge wijn laat proeven of Fientje die een ei komt lenen?
Of zijn het al die dingen samen die je met een mengeling van verontschuldiging en ontroering doen zeggen: ik ben ook van Pamel...?
Jouw dorp, een goede duizend hectaren zware kleigrond, door God-weet-welke Merovinische leenman met een bibberige grenslijn afgebakend, waar nederzettingen en gehuchten in de plooien van het land werden gestrooid.
Het dorp, met de zandwegen en hoplochtingen van de vergeelde postkaarten, dat dorp is net als alle andere Brabantse en Vlaamse oorden uit zijn voegen gebarsten, de hagen versteend, door een kwade fee omgetoverd tot troosteloze lintbebouwing. De laatste vergezichten werden weggemoffeld achter twintig-vierkante-meter-grote panelen die je ongevraagd verkondigen wààr je nu je nieuwe pak moet kopen of wélke dakpannen precies op jouw huis passen. De eerlijke stormen van dit voorjaar hebben ze spijtig genoeg niet allemaal omver gekregen.
Dat dorp, waar je al tegen zoveel onbegrip meende te moeten tekeer gaan, het bijt gulzig de laatste stukken uit zijn eigen landelijkheid. Als je de euvele moed hebt om er op een zaterdagmiddag de dorpsstraat over te steken, wordt je gegarandeerd aangereden door een auto of onbarmhartig door een bromfietser omvergemaaid, zodat je met je tien geboden in een berm wordt gezwierd, waar je roerloos blijft liggen tussen de colablikken en sigarettenpakjes, tot de avondlijke rust valt en de kans op een veilige terugtocht enigszins groter is.
Hoe komt het dan toch dat je een zucht van fierheid nauwelijks kunt onderdrukken als je op de radio plots de naam van jouw dorp hoort vernoemen.
Dat het om een uitslaande brand gaat of om een ordinaire wielerwedstrijd, dat hoor je niet. Maar die naam, dat doet je wat. Is het omdat je hier je eerste stapjes hebt gezet en langs het zandpaadje met je korte lange broek naar school trippelde? Is het omdat je hier elke heuvel kent, elke boom en elk veld waar je aan de aardbeiën kon zitten?
Of is het dat kapelletje waar je met dat eerste lief de aanzet hebt gegeven tot jouw deelname aan het in stand houden van de menselijke soort?
Of zou het zijn omdat je precies dààr, in je eigen taaltje eindeloos over het weer kunt kletsen met Marinus en Trees. Is het de hond van de buren die blaft, Jef die je zijn jonge wijn laat proeven of Fientje die een ei komt lenen?
Of zijn het al die dingen samen die je met een mengeling van verontschuldiging en ontroering doen zeggen: ik ben ook van Pamel...?